Monsternemer met draaiende buis PT 200

De maximale deelverhouding is afhankelijk van de maximale sleufbreedte die op de onderste conus kan worden ingesteld. Dit verschil tussen de drie onderste kegels die beschikbaar zijn. 

De kleinste scheidingsverhouding hangt af van de maximale deeltjesgrootte van het sample, aangezien de spleetbreedte ten minste 3 maal groter moet zijn dan de maximale deeltjesgrootte. Dit betekent dat kleinere fracties uit kleinere deeltjesgrootten kunnen worden genomen.

De in te stellen sleufbreedte “X” kan worden berekend uit de verhouding van de vereiste fractionele hoeveelheid “QT” tot de aanvankelijke monsterhoeveelheid “QA” vermenigvuldigd met de vaste steekomtrek “U” van de bodemconus (U = 795 mm voor alle onderste kegels).

X = (QT/QA) x U

Voorbeeld:

Een representatief sample van 200 ml moet worden genomen uit een initiële monsterhoeveelheid 

van 5000 ml (scheidingsverhouding 1:25). X = (200 ml / 5000 ml) x 795 mm = 32 mm. Dit betekent dat de sleufbreedte op 32 mm moet worden ingesteld.

Let op: de monsterhoeveelheid moet voldoende groot zijn om het initiële bedrag weer te geven.